Het demissionaire kabinet Rutte zit met de handen in het haar, als het gaat over de vermogensbelasting op sparen en beleggen in box 3. In 2027 moet er een nieuw stelsel komt vermogen zoveel mogelijk op basis van daadwerkelijke rendementen belast. Tot die tijd is er een overgangsstelsel, maar dat is mogelijk juridisch niet houdbaar.

De overbruggingsregeling die vanaf 2023 geldt voor box 3, kijkt naar de daadwerkelijke hoeveelheid spaargeld en beleggingen die belastingplichtigen hebben. Er wordt echter nog steeds gewerkt met zogenoemde ‘fictieve rendementen’ die aan het vermogen worden toegekend. Vervolgens wordt over de berekende opbrengst uit sparen en beleggen belasting geheven, tegen een tarief van 32 procent in 2023.

Er zijn officieel twee categorieën in box 3: sparen en ‘overige bezittingen’. Voor beide geldt een apart fictief rendement.

Voor het fictieve rendement op sparen is een redelijk oplossing gevonden door dit vrij nauw te laten aansluiten bij recente daadwerkelijke spaarrentes. Voor 2023 geldt bijvoorbeeld een fictief rendement van 0,36 procent voor sparen.

Het probleem zit hem nu vooral bij het fictieve rendement op de overige beleggingen: dit is een mengelmoes van bijvoorbeeld beleggingen op de beurs, zoals aandelen en obligaties, cryptobeleggingen, maar ook vastgoed dat in box 3 valt. Denk bij dit laatste aan een vakantiehuisje of een verhuurde woning.

De fiscus werkt hier met een fictief rendement, waarbij een vrij willekeurige mix tussen aandelen, obligaties en vastgoed wordt verondersteld. Dit leidt in 2023 tot een fictief rendement van 6,17 procent op de overige beleggingen.

Belasting op spaargeld en beleggen in box 3 juridisch onhoudbaar

Volgens een in september uitgebracht advies van de advocaat-generaal is met name het fictieve rendement op beleggingen discutabel. Belastingheffing naar een gemiddeld beleggingsrendement leidt volgens de advocaat-generaal altijd tot "discriminatie van de ondergemiddelden en privilegiëring van de bovengemiddelden."

Het advies van de advocaat-generaal wordt doorgaans opgevolgd door de Hoge Raad. Als dat gebeurt, mag de overheid geen belasting op vermogen meer heffen volgens de systematiek van het overgangsregime. Dan moet de regering een alternatief oplossing vinden.

Wat betreft het nieuwe systeem dat vanaf 2027 in werking moet gaan treden, heeft staatssecretaris Marnix van Rij van Financiën een aantal voorstellen gedaan. Daarbij wordt deels overgestapt op een systeem van belastingheffing op daadwerkelijk behaalde rendementen, maar deels wordt ook nog gewerkt met fictieve rendementen.

Onder fiscalisten woedt intussen een discussie over de vraag of dit gaat werken, omdat er altijd discussie zal blijven bestaan of een door de overheid vastgesteld fictief rendement goed aansluit bij de opbrengsten uit sparen, beleggen en vastgoed.

Directe belasting op vermogen

Tegenover Het Financieele Dagblad pleit fiscalist Philippe Albert, werkzaam bij accountant en adviseur Baker Tilly en hoogleraar internationaal belastingrecht aan de Nyenrode Business Universiteit, voor een andere benadering: maak van de heffing in box 3 een directe vermogensbelasting.

Albert is het niet eens met het argument van staatssecretaris Van Rij dat dit "juridisch uiterst kwetsbaar" zou zijn. Volgens hem is het eerder een kwestie van politieke onwil, zo stelt hij in tegenover het FD: "Misschien wil het ministerie van Financiën geen gezichtsverlies lijden of zijn sommige politieke partijen per se tegen een vermogensbelasting."

Bij een directe vermogensbelasting wordt een getrapte aanpak losgelaten. In de huidige systematiek wordt bij een fictief rendement van 6 procent op beleggingen en een belastingtarief van 32 procent, effectief 1,92 procent belasting geheven op het vermogen. En bij een fictief rendement op spaargeld van bijvoorbeeld 0,4 procent en een belastingtarief van 32 procent hef je effectief 0,12 procent belasting op spaargeld.

Bij een directe vermogensbelasting kijk je niet meer naar het inkomen uit vermogen, maar bepaal je een belastingpercentage dat direct wordt toegepast op het vermogen zelf. Dit gebeurt al bij de onroerendezaakbelasting (ozb) van de gemeente. Die kijkt naar de WOZ-waarde van woningen en heft daar belasting over. Het gemiddelde ozb-tarief bedraagt dit jaar 0,09 procent van de WOZ-waarde voor eigenaren van woningen.

Een directe vermogensbelasting op spaargeld en beleggingen roept natuurlijk wel nieuwe vragen op. Zo ligt het voor de hand om huishoudens met koopwoningen en een relatief laag inkomen enigszins te beschermen tegen een heffing van vermogen dat vastzit in stenen.

Een ruimere vrijstelling voor vermogen dan de huidige 57.000 euro per persoon ligt dan ook voor de hand, als je dit direct gaat belasten. Verder zou het belastingpercentage voor lagere vermogens zeer laag moeten zijn, aangezien het daarbij doorgaans gaat om huishoudens met voornamelijk spaargeld.

Met de nieuwe juridische verwikkelingen rond de rechtmatigheid van de belastingheffing in box 3 ligt de discussie over de vermogensbelasting in ieder geval weer open.

LEES OOK: Zoveel extra vermogensbelasting betaal je in 2024 in box 3 voor sparen en beleggen door hoger tarief